In 2001 is bij een jongen, toen ruim twee jaar oud, een besnijdenis verricht. Deze is uitgevoerd door een huisarts, onder verantwoordelijkheid van een uroloog. De ingreep is niet goed verlopen. Als gevolg daarvan moest zijn geslachtsdeel gedeeltelijk worden geamputeerd. In totaal heeft hij tot op heden dertien (operatieve) ingrepen ondergaan.
Al langere tijd functioneert de jongen niet goed op (de middelbare) school en sinds begin 2017 is hij onder behandeling bij een klinisch psycholoog.
In het kader van de schaderegeling hebben partijen besproken dat de schade pas definitief begroot en gecompenseerd zou kunnen worden na de laatste medische ingreep en als de jongen volwassen zou zijn. Vanaf 2002 is er tussen partijen wel regelmatig contact geweest over de (medische) situatie van de jongen en over voorschotten op de schade.
Aanvankelijk heeft de jongen de rechtbank verzocht om toekenning van een voorschot van € 125.000,00 op de geleden en nog te lijden immateriële schade. In deze zaak verzoekt de jongen thans het smartengeld definitief vast te stellen, en wel op € 125.000,00. Ter onderbouwing van zijn verzoek stelt de jongen dat hij recht heeft op een hogere smartengeldvergoeding dan door het Ziekenhuis wordt gesteld (en tot op heden is betaald) en dat – in algemene zin – een verhoging van het smartengeldniveau in Nederland wenselijk is.
De jongen heeft uitgebreid onderbouwd dat er al ruim tien jaar volgens hem terechte kritiek wordt geleverd op de stagnering (en zelfs achteruitgang) van in Nederland toegewezen smartengeldbedragen. Volgens hem is het noodzakelijk dat er daadwerkelijk werk wordt gemaakt van het fundamenteel ophogen van het smartengeldniveau.
De rechtbank is met deze discussie in de literatuur bekend. De rechtbank heeft bij de begroting van dit bedrag in aanmerking genomen dat het smartengeldniveau in Nederland de afgelopen decennia (ook ten opzichte van de ons omringende landen) is gestagneerd. De rechtbank deelt de algemene opinie – zoals die ook in de literatuur veelvuldig naar voren komt – dat een verhoging van het smartengeldniveau in Nederland wenselijk is.
De rechtbank heeft onderzocht of zij door middel van gevalsvergelijking met behulp van de Smartengeldgids 2018 tot een concrete begroting van het aan de jongen toekomende smartengeld zou kunnen komen. Bij afwezigheid van (enigszins) vergelijkbare gevallen, bleek dit niet goed mogelijk. Ook uit de tussen partijen gevoerde discussie over in het buitenland in “soortgelijke gevallen” toegekende bedragen, heeft de rechtbank geen bruikbare aanknopingspunten kunnen vinden
Gelet op alle voornoemde specifieke omstandigheden van dit concrete en uitzonderlijke geval, heeft de rechtbank – uitgaande van de (hypothetische) situatie dat er geen verbetering meer optreedt in de (medische) situatie van de jongen – de door hem geleden immateriële schade begroot op een bedrag van € 110.000,00.
Bron: Rechtspraak